De Maiden Voyage van de Titanic begon op 10 april 1912, toen het schip vanuit Southampton vertrok voor zijn eerste reis naar New York. De Titanic was een van de meest luxueuze en grootste oceaanliners ter wereld en vaarde met ongeveer 2.224 passagiers en bemanningsleden aan boord. Na het vertrek vanuit Southampton stopte het schip ook in Cherbourg, Frankrijk, en Queenstown (nu Cobh), Ierland, om meer passagiers aan boord te nemen. Tijdens deze tussenstops werd de grandeur van het schip gepresenteerd aan vele passagiers, die vol verwachting waren over de reis.
Op 14 april 1912, halverwege de reis, ontving de Titanic verschillende waarschuwingen over ijsschotsen in haar vaargebied, maar deze werden niet als een ernstige bedreiging beschouwd. De kapitein, Edward Smith, en het personeel gaven vorderlijk geen gevaar aan de hoge snelheid van het schip, dat verderop de reis voortzette. Helaas, om ongeveer 23.40 uur diezelfde avond, botste de Titanic tegen een ijsberg. De impact resulteerde in aanzienlijke schade aan de romp van het schip en leidde snel tot waterinfiltratie in verschillende compartimenten.
De evacuatie verliep chaotisch, en vanwege het gebrek aan voldoende reddingsboten voor alle passagiers konden niet iedereen veilig worden gered. De Titanic zond een noodsignaal uit en de RMS Carpathia, die nabij was, haastte zich naar de plaats van het ongeluk. Terwijl de Titanic zinkende was, hielpen de bemanningsleden zoveel mogelijk passagiers aan boord van de reddingsboten, maar veel mensen – zowel in eerste als derde klasse – konden niet ontsnappen aan de verdrinking.
Om 2.20 uur op 15 april 1912 zonk de Titanic volledig, waarbij meer dan 1.500 mensen omkwamen in wat een van de grootste maritieme rampen in de geschiedenis werd. De overlevenden werden gered door de Carpathia en teruggebracht naar New York, waar hun verhaal de wereld bereikte. De tragische gebeurtenis leidde tot wereldwijde veranderingen in de maritieme veiligheid en regelgeving, waaronder strengere eisen voor het aantal reddingsboten op schepen.